dinsdag 27 juli 2021

Dana LaMonda

 

Het gevonden voorwerp – een vondst? Over werk van Dana LaMonda

 

Is een gevonden voorwerp een vondst? In letterlijke zin wel, want de primaire betekenis van “vondst” is “iets wat gevonden is”. Toch komt in één adem nog een andere betekenis mee: een vondst is niet zomaar wat, het is iets waar we waarde aan hechten en dat kan in principe alles wezen, afkomstig uit allerlei betekenisgebieden: financiële waarde, emotionele waarde, spirituele waarde, esthetische waarde, artistieke waarde en ga zo maar door. Dat kan heel persoonlijk zijn: een voorwerp dat voor de een waardeloos is kan voor de ander betekenissen oproepen die voortkomen uit associaties met gebeurtenissen, herinneringen, verlangens die in een leven een rol hebben gespeeld of nog spelen. Maar voor de beambte van de afdeling “gevonden voorwerpen” betekent dat allemaal niets, voor hem zijn het gewoon voorwerpen die iemand heeft verloren of vergeten en die in principe opgehaald kunnen worden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat de hoeder van al die spullen daar zelf eigen betekenissen aan kan gaan hechten, wanneer hij de moeite neemt om de dingen nader te beschouwen, wat niet tot zijn taakomschrijving behoort. Maar wel tot de taakomschrijving van de kunstenaar, die betekenissen bovendien wil overbrengen want hij heeft een communicatief vak.

De eerste objets trouvés in de kunst werden niet ‘gemaakt’ of ‘bedacht’ door Duchamp, zoals we meer dan een eeuw hebben gedacht, maar door Elsa von Freytag-Loringhoven, iemand met een heel interessant oeuvre dat nooit de bekendheid heeft gekregen die het verdient en die onder meer naar Duchamps eigen zeggen - vele decennia na dato - de eigenlijke auteur was van het beroemde urinoir. Nog steeds is er zover ik weet nergens een museale tentoonstelling met een kloeke catalogus van haar werk gemaakt en zo blijft zij gemangeld tussen de te lage status van de vrouwelijke kunstenaar in het eerste kwart van de twintigste eeuw en allerlei gevestigde financiële en andere belangen van machthebbers in het kunstcircuit die niet erg gelukkig waren met deze dramatische onthulling over een sleutelmoment in de moderne kunstgeschiedenis.
Hoe dat ook mag wezen, de eerste objets trouvés hadden één ding gemeen: het ging om voorwerpen die in de ‘echte’ wereld een functie hadden die door verandering van context naar het kunstinstituut veranderde of verdween, het urinoir was op zaal niet te gebruiken, de kapstok zou in principe wel gebruikt kunnen worden, maar dat gebeurde niet sinds de betekenis van ‘kunstwerk’ in het museum overheersend was geworden. De rest is geschiedenis en context(verandering) als materiaal in de kunst is al heel lang gemeengoed.

 

 

Dat brengt natuurlijk wel met zich mee dat ook contextverandering kritisch moet worden bekeken. Om een interessant kunstwerk te zijn moet er meer aan de hand zijn dan alleen een verplaatsing van een of meer objecten naar een ‘kunstcontext’. Het ene werk is het andere niet, net zoals alle schilderijen als verf op een vlak kunnen worden beschreven maar daarmee nog niets is beweerd over de manier waarop dat is gebeurd, over hoe het schilderij eruitziet, over de kwaliteit ervan en over wat dit proces allemaal aan betekenis meebrengt.

Dana LaMonda wilde op zeker moment dat haar huis er rustiger en witter uitzag en een van de maatregelen die zij daartoe nam was het verplaatsen van een aantal boeken naar haar atelier. Als ze die op hun nieuwe plek keurig in boekenkasten had neergezet was er niet veel aan de hand geweest: of ze nu hier of daar stonden, die boeken waren niet ineens zomaar van betekenis veranderd. Maar de manier van opslaan introduceerde wel degelijk een nieuw aspect: door ze niet met de ruggen maar met de paginakant naar voren neer te zetten verdween de inhoudelijke en herkenbare individualiteit van de boeken, want op de rug staan gewoonlijk auteur en titel vermeld en daarom zetten we ze met de rug naar ons toe in de kast, meestal in een of andere rationele volgorde (chronologisch, thematisch, op auteursnaam etc.) zodat ze makkelijk te vinden zijn. Nu weet je niet welk boek je pakt en hangt het van vlijtig zoeken óf van het toeval af met welk boek je uiteindelijk tevoorschijn komt. Dat heeft ook wel iets; het zoeken is onhandig, dat wordt door de opstelling ook gewoon afgeraden, zou je kunnen zeggen, maar toeval is een andere zaak. Toeval kan ook een mooi materiaal zijn in de kunst en door op die manier te kiezen op onbedoelde criteria (vorm, formaat) maakt de lezer een andere keuze dan hij normaal gesproken zou doen. Want in tegenstelling tot het urinoir en vergelijkbare readymades verliest het voorwerp zijn oorspronkelijke functie niet: ieder boek uit deze verzameling kan nog gewoon gelezen worden, alleen de keuzemogelijkheden veranderen of, misschien preciezer, het boek presenteert zich anders en dwingt daarmee de lezer (zijn eigenaar) tot ander gedrag. 

 


 

 

Als je boeken omgekeerd neerzet, zoals in dit geval, wordt één van twee betekenissen gesuggereerd (of misschien wel allebei). De boeken worden beschouwd als overbodige rommel, die net zo goed straks in de open haard kan verdwijnen óf zij staan juist vijandig ten opzichte van potentiële lezers en tonen hen smalend hun achterkant. Nog een andere, licht ironische, lezing zou kunnen volhouden dat de boeken zich door zich met hun binnenkant naar buiten te tonen kwetsbaar opstellen en daarmee een heel ander gevoel introduceren in de relatie met de ‘lezer’. 


De opstelling hierboven, rondom en op de schoorsteenmantel, heeft iets constructiefs, iets klassieks of iets wat naar classicisme neigt, maar dat is een schijngestalte waardoor de kijker zich niet uit het toch al zo labiele evenwicht moet laten brengen: die associaties komen gewoon mee met de eigenaardigheden van de architectuur ter plekke en de plaatsing van de boeken wordt hier gedicteerd door de schoorsteen, daar hoeft verder helemaal niemand over nagedacht te hebben, en wat er overbleef kwam al in de open haard terecht die in principe zou kunnen branden, in welk geval – en je kunt niet volhouden dat dat hier niet op zijn minst zachtjes gesuggereerd wordt – de kunstenaar een boekverbranding zou organiseren in het atelier, een dubieus stukje performancekunst dat alleen fictieve werkelijkheid wordt.


 

 

Dit arrangement trof Dana aan in een straat in Dubai waar ze een aantal maanden doorbracht bij vrienden. Als je ergens een paar maanden verblijft ben je weliswaar nog steeds een toerist en een buitenlander, maar tegelijkertijd ontwikkel je je eigen gewoontes, leer je de plek goed kennen en ontmoet je bewoners – je doet wel degelijk een beetje mee met de gang van zaken. En dan ga je misschien ook anders kijken, niet (alleen) als een vreemdeling die dingen waarneemt die je ‘thuis’ niet kunt zien, maar juist ook kleinigheden, hoekjes en gaatjes, dingen van het dagelijks leven die helemaal niet veel hoeven te verschillen van wat je ‘normaal gesproken’ om je heen ziet.

Hier bestaat het beeld uit een stapel bakstenen die om redenen van utiliteit samen een soort muur vormen met nog wat rommelig gepositioneerde stenen op de grond. Bovenop de muur liggen twee stralend groene rechthoekige stukken textiel die respectievelijk aan de ‘voorkant’ en de ‘rechter zijkant’ een eind naar beneden afhangen. De aanhalingstekens willen duidelijk maken dat het hier om dit specifieke beeld van dit ‘werk’ gaat dat door de foto is weergegeven. De foto bepaalt dus ‘voor’ en ‘achter’ en dat betekent iets. Misschien is het arrangement van deze kant het meest fotogeniek, misschien ook is het gewoon de meest voor de hand liggende hoek voor de fotograaf, de kunstenaar die dit geheel tenslotte gevonden heeft en besloten het aan de tijdelijkheid te laten ontsnappen. De ‘muur’ bevindt zich vanuit het standpunt van de fotograaf ‘achter’ een nieuw met vers ogende bakstenen aangelegd stuk weg – het zou een (deel van een) stoep kunnen zijn en in Nederland misschien een fietspad, maar die hebben ze in Dubai niet. Links is nog iets van een muur te zien die uit dezelfde oude bakstenen is opgetrokken als de stapeling met de groene lappen erover. Wat ze constructief met elkaar te maken hadden of hebben weet ik niet, dat vertelt de foto niet, dus positie en betekenis van de linker muur wordt aan de fantasie van de beschouwer overgelaten. Je zou kunnen denken dat de stenen van de stapeling ooit de stoep (of wat het dan ook is) is geweest die nu om onbekende redenen vernieuwd is en ook breder lijkt te zijn gemaakt. Het gaat hier natuurlijk niet om de stadsplanning van Dubai noch om de methode die de lokale afdeling Openbare Werken bij de transformatie heeft toegepast, maar om het moment waarop het nieuwe al af lijkt en het oude op het punt staat afgevoerd te worden naar waar dan ook. Zo krijgt dit werk door de situatie aan de vergetelheid te ontrukken de functie van een momentopname waarop het verleden, na gedane zaken, nog even gevierd kan worden en zelfs bekroond met fraaie groene sjerpen. Bijna alle kunstenaars en anderen die zich met eigentijdse kunst bezighouden kennen de ervaring die Dana LaMonda hier gehad moet hebben: je komt iets tegen (je doet een vondst) dat in het museum voor moderne kunst niet zou misstaan en hoewel het in dit geval zo ver niet zal komen vindt het toch zijn weg naar de kunstcontext doordat het hier als een soort theatraal moment voor altijd is vastgelegd.

 

 

Deze foto is typisch een ‘kiekje’ en zou bij wijze van spreken door iedereen genomen kunnen zijn, het is pure en pretentieloze registratie zonder duidelijk artistieke aspecten in techniek, onderwerp of vormgeving. Ook de plek (in Dubai) speelt geen spectaculaire rol en wat zich daar afspeelt evenmin. Er zitten gewoon een paar mannen op bankjes op een straathoek met elkaar te praten, iets wat over de hele wereld voorkomt. Maar door er een kunstwerk van te maken, door deze scène te isoleren, door een lens te bekijken en als autonoom beeld te presenteren, wordt de context veranderd en wordt het beeld om het zo eens uit te drukken ‘gewichtiger’ gemaakt, schijnbaar belangrijker. Voor het gevonden voorwerp geldt, zoals voor zo veel in het leven, dat het kleine, schijnbaar futiele kan worden opgeladen met allerlei betekenissen waardoor het zogezegd ieder denkbaar belang kan krijgen, afhankelijk van wat de kunstenaar ermee doet én hoe de beschouwer erop reflecteert.

 

 

Hoewel zover ik weet niet zo bedoeld kan deze foto uitstekend functioneren als een pendant, misschien een contrapunt, van de vorige. De situatie is van een vergelijkbare alledaagsheid: mensen buiten een supermarkt die boodschappen gaan doen of net hebben gedaan of gewoon wat staan te praten. Een klassiek voorbeeld van ‘niets aan de hand’ dus – maar natuurlijk is er overal en altijd wel iets aan de hand, ook in een alledaagse situatie, al was het maar omdat iemand ervoor gekozen heeft om de situatie te verbijzonderen door hem te fotograferen en te presenteren aan een publiek. De menselijke stoffering is eenvoudig: we zien één persoon met een mondkapje, wat betekent dat de foto met vrijwel volledige zekerheid tijdens de coronacrisis is gemaakt, verder zien we een moslima met een boodschappentas op wieltjes, een leeg winkelwagentje is een opvallend prominent beeldelement en een paar mannen staan te praten. In de supermarkt zien we nog net een jonge man met een winkelwagentje die kennelijk boodschappen gaat doen. Ook deze foto kan in principe vrijwel overal genomen zijn en aan artistieke compositie ontbreekt het hier volledig: de meeste visuele aandacht wordt opgeëist door een leeg winkelwagentje dat op zijn best alleen maar in de weg staat. Maar ook hier is sprake van een sociale ontmoetingsplek en we zien mensen afkomstig uit meerdere culturen, wat in Dubai dan weer niet het geval was, hoewel dat best had gekund: Dubai is een populair land geworden voor toerisme. Een van de vele betekenissen die de combinatie van foto’s suggereert is dat wij mensen, waar ook ter wereld, meer met elkaar gemeen hebben dan dat we van elkaar verschillen – zeker zolang er geen manipulatie door machthebbers of andere belanghebbenden te bespeuren valt. Ik weet niet zeker of ik het wel eens ben met Rutger Bregmans populaire boek De meeste mensen deugen, maar dit werk lijkt er wel enige ondersteuning aan te geven: zolang niemand ons dwarszit willen we wel deugen….

 

 

In 2017 werkte Dana LaMonda negen maanden lang als assistent-bedrijfsleider in een Amsterdamse seksclub. In de loop van de tijd lukte het haar om een goed contact te krijgen met de meisjes die daar als prostituees werkten. Ze kon overal komen en gaan zoals ze wilde met haar fototoestel dat het leven in de club in kaart bracht. “In kaart bracht” is eigenlijk niet de juist uitdrukking in dit verband, dat veronderstelt een rationele, systematische ordening terwijl het in werkelijkheid gaat om een paar duizend zwart-wit kiekjes zonder narratieve of andere indeling. Het werk, met als aaibare titel The Velvet Zone, bestaat gewoon uit een tsunami van foto’s die los van elkaar geen artistieke pretentie of betekenis hebben. Maar met elkaar op de muur aangebracht, ook op een niet-artistieke, eerder intuïtieve of zelfs wat slordige manier, wordt het geheel een imposant werk – het doet mij een beetje denken aan een houten palissade of pier in de zee waar talloze zwarte schelpen tegenaan zijn gegroeid. Hoewel iedere schelp er net iets anders uitziet dan de andere, is die individualiteit niet van belang, iedere schelp krijgt alleen betekenis als onderdeel van het geheel en zo is het ook met deze foto’s. Bij de foto’s kunnen we niet echt spreken van gevonden voorwerpen, maar wel van gevonden situaties of scenes, waarvan de foto’s de representaties zijn. 

 


 

Dit werk kent een tweede fase/verschijningsvorm: gedurende de tentoonstelling konden geïnteresseerden een of meer foto’s uitkiezen die ze graag zouden verwerven en dat was ook te zien. Met een rode stift op een bovenliggende transparante laag werden de werken gemarkeerd en ook voorzien van een slordig/zakelijk kartonnetje met sold erop. Zo werd(en) de zakelijke transactie(s) deel van het beeld. Het heeft er de schijn van dat daardoor de relatieve onbenulligheid van de individuele foto’s werd benadrukt, het werk werd tenslotte visueel aangetast. Aan de andere kant kan dat allemaal weer worden weggehaald en kan de koper met enig recht van spreken ook vinden dat hij uiteindelijk toch enkele fraaie en waardevolle autonome foto’s heeft gekocht, tenslotte behoorden ze na het einde van de expositie niet meer bij het totale beeld maar moesten ze het op eigen kracht zien te redden.

 

 

De derde en laatste schijngestalte van het werk zag eruit als hierboven. Op de laatste dag dat het werk nog te zien was werd het deels ontmanteld doordat de uitgekozen werken werden verwijderd en aan de nieuwe eigenaar meegegeven. Ik heb geen overzichtsfoto van het hele werk in dit nieuwe en laatste arrangement, maar aan de hand van deze foto is het geheel wel redelijk voorstelbaar. Zo levert het proces uiteindelijk een nieuw gevonden voorwerp (of arrangement van gevonden voorwerpen) op waarbij het geëxposeerde ‘origineel’ ernstig is beschadigd zonder dat daar enige methode of systematiek in te ontdekken valt om de simpele reden dat die er niet is. Je zou wel nog kunnen stellen dat als slotsom gesproken kan worden van een meerkoppig auteurschap: de kunstenaar leverde het in het sekshuis geschoten materiaal en de diverse kopers veranderden het werk van aanzicht door er delen uit te verwijderen.

 

 

Twee meisjes op een trap in het sekshuis. Een beeld dat je vanzelfsprekend nogal eens tegenkomt als je veel tijd in dat huis doorbrengt. Dit is wel een interessant geval: het is gewoon een kiekje van een ‘gevonden scene’, net als de kleinere zwart-witte, maar toch ga je ook aan andere mogelijkheden denken, door kleur en belichting zou je dit beeld een andere pretentie kunnen toeschrijven dan aan de kleine en bovendien wordt deze foto in zijn eentje gepresenteerd, wel binnen het thema van deze reeks werken, maar hij zou er in principe ook los van kunnen functioneren. In de loop van de ontwikkeling van de fotografie werden foto’s vanuit een ongebruikelijke hoek staande praktijk en in sommige gevallen zelfs een teken dat die foto écht iets betekent wat thuishoort in het domein van de beeldende kunst en niet in die van het willekeurig vastleggen van wat er toevallig voor je camera komt. In de context van dit werk blijft het een kiekje, een toevallige ontmoeting met ongedwongen gedrag van twee meisjes op een trap, maar er is geen reden waarom andere associaties niet ook zouden mogen meekomen. Niet alles kan altijd in vastomlijnde categorieën worden ondergebracht, dan is er al gauw sprake van onvrijheid, gevangenschap, ideologie, wetten en regels en zouden we belangrijke aspecten van een kunstwerk kunnen missen: dogmatisch denken is de vijand van de kunst.

 

 

Dat geldt in nog sterkere mate voor deze foto van een naakt meisje dat de trap oploopt en van achteren wordt gezien. Je komt hier al snel op gevaarlijk terrein: je kunt een meisje bezwaarlijk een gevonden voorwerp noemen, hoewel er strikt genomen methodisch geen verschil is tussen deze foto en de vorige en ook deze is gerelateerd aan en heeft dezelfde afkomst als de duizenden kleine zwart-witjes. Maar hier is de figuratie wel heel autonoom geworden en het personage kan moeilijk los gezien worden van esthetisch-erotische associaties. Ook valt hier de tegenstelling (of paradox?) op tussen het gave beeld van het meisje en het tamelijk vervallen aanzicht van de trap. Het is gewoon een mooie foto van een mooi meisje, maar dat zeg ik die naar haar kijk (met mijn male gaze?), zelf is zij zich nergens van bewust en loopt ze gewoon een trap op in een outfit die in dat huis heel vaak gedragen wordt en dus ook eigenlijk niets betekent binnen die context en zeker niets behaagzieks heeft, althans niet op de manier waarop de beschouwer er misschien naar kijkt die geen onderdeel van het bedrijf uitmaakt en dus met een blik van buitenaf komt, hij kan niet anders. De kunstenaar balanceert hier op het scherp van de snede tussen kunstfoto en gevonden scene, maar misschien hoeft er helemaal niet gekozen te worden (Jede Konsequenz führt zum Teufel), dus waarom laten we niet gewoon toe dat het allebei waar is: op basis van de gevonden scene is een fraaie foto gemaakt die heel goed autonoom zou kunnen bestaan, maar het ook uitstekend redt in de context van het project over het sekshuis. Inclusie dus, om het eens modieus uit te drukken, en met het gevaar dat we in loze kretologie vervallen. Ik vind het leuk als het moeilijk wordt en als er niet één enkelvoudige ‘waarheid’ wordt voorgesteld. Je kunt via verschillende contexten naar dit werk kijken en die gelaagdheid zit natuurlijk in de beschouwer, maar wordt aangesproken door de gelaagdheid die het werk zelf voorstelt.

 

 

Dat schrijf ik nu wel allemaal even zo vanuit de losse pols om een (schijnbare) tegenspraak te verzoenen en me zo uit een conflict te praten, er kan nog wel iets meer over gezegd worden in het kader van dit werk. Toen Dana in het sekshuis ging werken was het wel degelijk haar bedoeling om te kijken of er iets van haar artistieke gading bij was, zij was dus, zogezegd, op zoek. In deze context is er wel eens een interessante uitspraak gedaan, ik weet niet meer door wie (misschien was ik het zelf wel): “Een kunstenaar zoekt niet, een kunstenaar vindt.” Dat kun je een aardige oneliner vinden, of het een erg diepzinnige tekst is, lijkt twijfelachtig. Inderdaad, soms vind je zomaar iets, zoals hierboven aan de hand van diverse voorbeelden is geïllustreerd - en dan komt altijd nog de vraag aan de orde of wat je vindt ook een vondst is, waardoor onvoorziene betekenis wordt aangebracht of toegevoegd. Maar, omgekeerd geredeneerd, waarom zou je niet gewoon meer gericht op zoek kunnen gaan en van alles tegenkomen waar je niets mee kunt of wilt totdat je ineens op iets van waarde stuit, wat zich niet laat ontkennen, waar je niet meer vanaf komt – dan heb je, lijkt mij, iets gevonden en de hardnekkigheid van de beginnende verhouding met dat voorwerp (of wat dan ook) duidt op de mogelijkheid van een vondst en dan zijn we weer waar we wezen willen – er ontstaat een kunstwerk. Het zou ook wel heel vreemd zijn, ook al klinkt het een beetje naar een Zen-paradox (het doel is in de weg), als je nooit iets zou kunnen vinden als je, zonder vooringenomenheid, aan het zoeken bent. Misschien zijn we wel altijd aan het zoeken, misschien is dat wel de essentiële mindset van de kunstenaar, zoals je altijd aan het ademen bent, een automatisch proces, totdat de adem je in de keel stokt door een bijzondere en misschien spectaculaire ervaring (die qua ‘formaat’ heel klein kan zijn: de ontdekker van het higgs-deeltje zal stellig iets dergelijks hebben meegemaakt). Dan is er sprake van vinden en wat is het geen heerlijke ervaring, aan de toppen van het menselijk kunnen! Het dagelijks leven getranscendeerd! Sol LeWitt zei het al in de vroege jaren zestig: “De conceptuele kunstenaar is eerder een mysticus dan een analyticus.” En ik heb er, uitzonderingen daargelaten, geen enkele moeite mee om dat uit te breiden naar ‘iedere kunstenaar’. Wat die transcendentie, die vondst, uiteindelijk in de kunst waard zal zijn (en ik heb het niet over monetaire waarde, hoewel die soms snel genoeg ook om de hoek komt kijken) is aan de beschouwers, dat heeft met het maakproces niet veel van doen.

Het bovenstaande werk toont een bed, enigszins slordig, onopgemaakt en kennelijk kort tevoren nog gebruikt. Een eerste associatie met een ander onopgemaakt bed in de recente kunstgeschiedenis is dat van Tracey Emin, een voorwerp dat in strikte zin helemaal niet gevonden was, want het was haar eigen bed (maar aan de andere kant: je kunt er jaren in slapen en het dan toch nog ontdekken, vinden…..). Haar bed is aanzienlijk ‘radicaler’, van zo ongeveer alles wat je in een bed kunt doen zijn sporen overgebleven: as, condoom, tissues allerlei restanten vormen een niet al te smakelijk geheel. Dat werk gaat dus over sporen van een mensenleven en van gezamenlijke activiteiten zoals seks.
Dana’s bed, het werkterrein van een prostituée uit het sekshuis, heeft eigenlijk alleen die seks gemeen met Emins bed, maar hoewel onopgemaakt, is het niet vuil of vies, maar naar verhouding behoorlijk proper, met een paar simpele handelingen is het weer geschikt te maken voor de volgende sessie. Hier heeft geen dramatisch leven plaatsgevonden, maar is een simpele, basale transactie afgesloten. Onder meer het wat vulgaire pantervelpatroon van de deken verraadt misschien al iets van de functie van dit bed, niet iedereen legt thuis een pantervel over zijn bed, hoewel, smaken verschillen, dus alles is mogelijk.
Als we het toch voor één keer in de kunsthistorische vergelijkingen zoeken als het over dit grote werk The Velvet Zone gaat moet ik eerder denken aan Van Goghs schilderij van zijn stoel in Arles en dan doet het bed van Dana me denken aan de stoel van Van Gogh, waaraan je denkt te kunnen zien dat er kort geleden nog op gezeten is. Misschien is dit wel een soort vondst. Of wartaal, onzin, met de haren erbij gesleept - dat kan ook en dat mag iedereen die dit leest helemaal zelf bepalen. 

 

 

Dit is de etalage van een van de kleinste galerieën van Nederland, de galerie Hok aan de Mauritskade in Den Haag. Binnen is een peeskamertje nagebouwd, met andere woorden: een bepaalde herkenbare iconografie is overgebracht van de prostitutie- naar de kunstcontext. Er is rood-rozig licht, er staat een hoge stoel zodat klanten kunnen zien wat er te halen is. Op de stoel ligt om hygiënische reden een verwisselbare lap kunststof, het is tenslotte coronatijd en extra voorzichtigheid is geboden. In de verte doet de setting denken aan een werk dat Marina Abramovic ergens in de jaren zeventig in samenwerking met De Appel maakte: zij ruilde van plaats met een prostituée, Marina in een peeskamertje en de prostituée in De Appel, allebei katten in een vreemd pakhuis. Overigens kreeg Marina, als ik het me goed herinner, twee klanten binnen die ook meteen weer naar buiten liepen omdat ze haar te duur vonden.
In dit geval is er geen persoon, daar gaat het werk niet over. Waar het onder meer wel over gaat is over wat er gebeurt als je zo’n peeskamertje van plaats en buurt verandert: van de binnenstad tussen talrijke andere ramen met sekswerkers naar de keurige Mauritskade, waar het totaal misplaatst is. Daar zou je overigens nog een groot aantal overwegingen op kunnen laten volgen, zoals: wat zou er gebeuren als je op tientallen ongebruikelijke plekken in de ‘betere buurten’ van Den Haag gedurende langere tijd een peeskamertje zou laten functioneren, al dan niet met sekswerker erbij, wat het ‘onderzoek’ nog interessante variabelen zou kunnen laten opleveren?

 

 

In dit arrangement is overigens geen sprake van de mogelijkheid tot fysiek contact. De toch al kleine ruimte is in tweeën gedeeld, zodat de klant een plek voor zichzelf heeft. Heel veel mogelijkheden biedt dat natuurlijk niet, maar op de scheidslijn is een soort zwarte muur of zuil opgericht met drie gaten erin, zogeheten glory holes, waarvan de twee onderste geschikt zijn om geslachtsdelen en eventuele hulpstukken doorheen te steken terwijl de bovenste gat uitzicht op het meisje biedt zoals in een peep show. Het blijft behelpen, zou ik zeggen, maar als het echt moet dan kan het. Ook hier is alles effectief, schoon en emotieloos, de plek van een vluchtige transactie.
In het geheel van dit oeuvre is dit werk vergelijkbaar met wat er zou kunnen gebeuren als je de bakstenen muur uit Dubai op deze of een soortgelijke plek zou hebben gezet. Het blijkt dus dat er met ‘gevonden voorwerpen en situaties’ nog allerlei resultaten te behalen zijn die onderling enigszins tot tamelijk veel verschillen. 

 

 

Dit werk is in zijn geheel een gevonden voorwerp of liever: een verzameling gevonden voorwerpen die volgens visuele en soms inhoudelijke overeenkomsten gerangschikt zijn. Kort geleden overleed Dana’s geliefde vader – Papa René – en hoewel hij geen kunstenaar was hield hij ervan om voorwerpen (maar ook brieven en foto’s) te verzamelen en bij elkaar te brengen. Bovenstaande voorwerpen zijn door Dana gearrangeerd en in een grote boekenkast geplaatst. Zij heeft de door haar vader gevonden voorwerpen als het ware opnieuw gevonden en ‘geapproprieerd’, zoals dat tegenwoordig heet, waardoor het auteurschap én de betekenis van het geheel veranderde: het werd van een privé liefhebberij met esthetische overtonen een georganiseerd kunstwerk dat door zijn dochter de kunstenaar als zodanig is getransformeerd en gepresenteerd. Daarmee komen deze verzamelingen terecht in een ander betekenisgebied, waar ze misschien iets van hun onschuld verliezen maar op hoog niveau bewaard en getoond worden. In feite zijn er dus twee appropriaties: Papa René haalde ze uit de buitenwereld weg en verbijzonderde ze en dochter Dana haalde ze weer uit die situatie weg, bracht ze bij elkaar tot een aantal verzamelingen en gaf ze een voorlopig laatste plek in de kunstpresentatie. Ik vind dat deze daad een soort hommage aan de vader is, een monument, een eeuwige liefdesbetuiging die aan gene zijde van leven en dood van de betrokken individuen voor altijd voort bestaat.

 



Dit is het voorlopig laatste werk en het toont twee aan knaapjes naast elkaar gehangen gevonden voorwerpen: een lichtbruinige regenjas van volwassen formaat en een klein rood jasje in een kindermaatje. De ene jas was van Papa Ren̩, de ander droeg Dana toen ze klein was. Je ziet ze hier als het ware hand in hand lopen Рzodra iemand overleden is zijn de herinneringen alleen nog van de nabestaande(n), ze kunnen niet meer worden gedeeld met de persoon in kwestie. Daardoor worden ze zowel kwetsbaarder als dierbaarder. Het is opmerkelijk hoe deze minimale installatie ontroert, het werk is een stil, maar ook opgewekt memento en een liefdesbetuiging van de dochter aan de vader. Het feit dat de jassen allebei aan een knaapje hangen (nog twee gevonden voorwerpen!) is ook niet zonder betekenis: het wijst op de mogelijkheid van een wandeling, die gemaakt is of nog gemaakt wil worden. Je zou ook kunnen volhouden dat het hele arrangement in feite een samenvatting is van de kern van die wandeling die ook nu en altijd nog gewoon doorgaat, al is het niet in de buitenwereld. Het is de kern van de relatie: vader en dochter zijn samen onderweg Рzoals mensen altijd onderweg zijn, naar buiten ̩n naar binnen waarbij het ̩̩n vaak een metafoor is voor het ander. En de herinnering blijft een rol spelen in de eenzame voortzetting van de wandeling. Zo worden kleine dingen groot en kunnen grote dingen in kleine termen worden gearticuleerd.

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten